Dichten is helemaal niet zo moeilijk als je denkt.
Met een potlood, een blad papier en vooral heel veel fantasie heb je zo een fris en leuk gedicht voor je liggen.
Volg aandachtig deze twaalf stappen en binnen een halfuurtje mag je jezelf een dichter noemen.
Maak je alvast klaar om je poëzie te signeren!
1. Zorg dat je iets te vertellen hebt: weet waar je naartoe wil
Wanneer je na een lange schooldag thuiskomt, vertel je waarschijnlijk aan je ouders en je vrienden wat je allemaal meegemaakt hebt.
In een gedicht doe je ongeveer hetzelfde, maar dan op een mooiere manier.
Beslis dus wat je graag wil vertellen!
Het thema waarrond je een gedicht schrijft, is ‘ondersteboven’. Beeld je daarom een vreemde maar gekke situatie in. Daarbij stel je je best enkele vragen:
- Wie of wat maakt je ondersteboven?
- Waarom is het ondersteboven?
Belangrijk! Probeer niet iets ondersteboven te beschrijven of te herinneren, maar te verzinnen.
Voorbeeld:
Herinneren: Toen ik vorige week spaghetti at…
Verzonnen: Er was eens een koning uit een groot paleis…
2. Beschrijf geen gevoelens, roep ze op
Een kus zegt zoveel meer dan ‘ik hou van jou!’ roepen. Zo gaat het ook in de wereld van de poëzie: zeg niet dat iets ondersteboven is maar laat de lezer voelen dat je ondersteboven bent. Laat hem dit voelen zonder dat je het woord ‘ondersteboven’ gebruikt!
Voorbeeld:
‘Verlangen’
Zeggen: Ik verlang naar de herfst, naar al die kleurrijke blaadjes in het rond…
Voelen: Als ik de wereld kon veranderen…
3. Rijmen mag, maar hoeft niet
Door te rijmen kun je leuke klankspelletjes doen:
Verlangen is een beetje dromen
om zo dichter bij elkaar te komen
Maar door te rijmen ken je vaak al het einde van de volgende zin. Dat maakt je gedicht voorspelbaar en soms zelfs een beetje kinderachtig:
Wat een kabaal
en wat zegt de olifant tegen die aal?
Vraag je dus af of je rijm nodig hebt om een leuk gedicht te schrijven. Als je beslist om te rijmen, zoek dan naar minder voor de hand liggende rijmwoorden:
‘kabaal’ rijmt bijvoorbeeld op:
aal, verhaal, staal, maal, kaal, taal, zaal
maar ook op:
andermaal, journaal,…
4. Zorg voor een ritme
Een gedicht moet vlot klinken. Lees het gedicht daarom luidop voor: als je struikelt over de woorden dan pas je de zinnen best aan.
Dat kun je door kleine woordjes toe te voegen (zo, dan, als, dus, en,…), door moeilijke woorden te vervangen of door overbodige woorden te schrappen.
Je kunt het ook door te spelen met leestekens of door de lengte van je woorden en je zinnen aan te passen.
Voorbeeld:
Mijn verlangen is dat de dieren
zouden kunnen praten
eindelijk zouden de muizen ons kunnen
vragen om die kaas met gaten
eindelijk zouden de slangen ons kunnen
vragen om een prooi zonder graten
Zo is het beter:
Mijn verlangen is dat de dieren
kunnen praten
eindelijk zouden muizen kunnen
vragen om kaas met gaten
eindelijk zouden slangen kunnen
vragen om prooien zonder graten
Deze woorden werden geschrapt:
Mijn verlangen is dat de dieren
zouden kunnen praten
eindelijk zouden de muizen ons kunnen
vragen om die kaas met gaten
eindelijk zouden de slangen ons kunnen
vragen om een prooi zonder graten
5. Speel met klanken.
Door te spelen met klanken kan je gedicht speels en grappig klinken. Lees je gedicht daarom eens hardop voor: klinkt het leuk?
Voorbeeld:
Eindelijk zouden muizen kunnen vragen om kaas met gaten.
Of:
Verlangens naar daar.
Waar?
Dat kan ook door woorden te herhalen en op het einde een ander woord te gebruiken dan je zou verwachten:
Elke dag opnieuw hoop ik op wat drinken
Elke dag opnieuw hoop ik op een beetje warmte
Elke dag opnieuw hoop ik op wat liefde van vrienden
Elke dag opnieuw verlang ik naar een thuis.
6. Maak gebruik van beelden
Een dichter is zoals een schilder: hij maakt beelden. Daarvoor gebruikt hij geen verf, maar woorden. Deze beelden moeten je zintuigen prikkelen: je zicht, je gehoor, je reuk, je gevoel, je smaak.
Voorbeeld:
De wind brult door de bomen (hoor je de wind?)
Het late zonlicht schildert de tuin rood (zie je de kleuren? Voel je de warmte?)
Je kunt beelden oproepen door de woorden die je gebruikt:
‘brullen’, ‘waggelen’, ‘fladderen’,…
Of door vergelijkingen te gebruiken:
Brullen: ik roep als een leeuw
Waggelen: ik loop als een pinguïn
Fladderen: ik vlieg als een vlinder
Door deze woorden te gebruiken, kan de lezer zich onmiddellijk heel wat voorstellen bij je gedicht!
7. Gebruik concrete in plaats van abstracte woorden
Omdat je met woorden de fantasie van de lezer moet prikkelen, gebruik je best woorden waar je je iets bij kunt voorstellen.
Zo’n woorden noemen we ‘concrete woorden’:
→ Concrete woorden kun je horen, zien, aanraken, ruiken en proeven.
Voorbeeld: wolken, poes, kast,…
→ Abstracte woorden daarentegen verwijzen meer naar gevoelens en dingen die je niet kunt aanraken.
Voorbeeld: mooi, lief, boos, vrijheid,…
Doe de test! Bij welk gedicht kun je je het meeste voorstellen?
Voorbeeld 1:
Ik verlang naar iemand die luistert
iemand die mij in zijn hartje kluistert
Ik verlang naar iemand die ik kan vertrouwen
iemand waarmee ik vriendschap kan opbouwen.
Ik verlang gewoon naar een goede vriend
iemand die mijn vriendschap verdient.
Voorbeeld 2:
Ik verlang naar buiten!
Waar ik de vogels hoor fluiten.
Ik wil spelen in de sneeuw
en kunnen vliegen als een spreeuw.
‘Huil maar niet…’ zegt mama
maar er rolt een traan over haar wang.
8. Hoe maak je je gedicht mysterieus en verrassend?
Probeer nooit alles in je verhaal te verklappen want het moet mysterieus blijven!
Vraag je daarom bij elk woord af of je het nodig hebt om te vertellen wat je wil vertellen. Door informatie weg te laten (waar en wanneer speelt het zich af,…) maak je het gedicht spannend.
Door minder te vertellen, vertel je dus meer: de lezer kan namelijk de eigen fantasie gebruiken om je gedicht aan te vullen.
Je gedicht kun je ook verrassend maken door nieuwe woorden te zoeken voor wat je al hebt:
Voorbeeld:
Wat zegt die oude olifant tegen de glibberige aal?
Wat zegt die knorrige olifant tegen de listige aal?
9. Denk ook eens aan een grappige of verrassende wending aan het einde van je gedicht: een pointe.
Een pointe is een laatste zin waardoor het gedicht nog even blijft nazinderen: het maakt je verdrietig of laat je glimlachen.
Voorbeeld:
Vierkant met bruine rand
bovenkant en onderkant
goudgeel van binnen
geel en roze beminnen.
Ik verlang ernaar.
Hij is daar.
Mijn croque-monsieur is klaar.
10. Liever te kort dan te lang: schrap het overbodige
Een gedicht is vaak krachtiger als het korter is. Hoe meer je zegt met hoe minder woorden, hoe sterker je gedicht.
Ga na waar je woorden kunt schrappen of waar je iets met minder woorden kunt zeggen.
11. Lay-out: zorg dat je gedicht er mooi uitziet.
Je gedicht moet niet alleen mooi klinken, het moet er ook mooi uitzien.
Er zijn verschillende manieren om je gedicht mooi op je blad te schikken:
- gebruik witregels tussen je strofen
Voorbeeld:
De tijd nemen om alles te verkennen
zonder haast, zonder rennen
Geen school, geen spel, geen sport
als ik niet oplet, kom ik nog tijd te kort!
Verlangen om te genieten van elk moment
- maak je zinnen ofwel kort, ofwel lang.
Voorbeeld:
Zo ver weg.
Pech.
jij en ik.
Snik.
Ik wil jou.
WAUW!
12. Herlees je gedicht: maakt het je ondersteboven?
Controleer wat je geschreven hebt voor je je gedicht aan de anderen laat lezen. Klinkt het vlot en struikel je nergens?
Klinkt het leuk?
Knik je ‘ja’ bij al deze vragen, signeer dan - zoals een echte dichter – je gedicht en laat het door je klasgenoten lezen!
LEES LEES LEES!
Hoe meer gedichten je leest, hoe beter dichter je wordt!